
Ik las On writing van de onvolprezen Stephen King. En het was een pareltje. Niet alleen omdat King een mooi tijdsbeeld schetst (de coverfoto alleen al…) en boeiend schrijft over zijn eigen leven en wording als schrijver, maar ook omdat het erg leuk, en leerzaam, is om de woorden van een vakman over dit vak te lezen.
King bedenkt en plant weinig tot niets vooruit, hij begint met alleen een personage en een setting of probleem en verder ontvouwt elk verhaal zich al schrijvend. Hij vergelijkt zijn schrijfproces met het uithakken van een groot fossiel. Prachtig beeld. De man heeft al heel wat dinosauriërs het licht laten zien.
Kings vergelijking impliceert dat het verhaal gevoelsmatig ‘ergens’ al af is voor hij gaat hakken/schrijven. Hij kent het alleen nog niet, hij ontdekt het al hakkend. Mooi idee. Ik denk dat dit voor elke schrijver verschilt.
Voor mij voelt het meer als kralen rijgen. Ik schrijf in scènes, zonder vooraf uitgezette lijn. En ik maak de scènes, de kralen, niet zelf, ik vind ze. In observaties, dingen die ik zie of hoor, in verlangens of hoop of pijn of wensen, van mezelf of van anderen. In mijn dromen, soms.
Ik hoef alleen maar te luisteren, te kijken, en ik kan ze oprapen, een voor een. Zelf beslis ik waar aan de ketting ze mogen komen, wat de volgorde wordt. Maar wie ze maakt, geen idee.
Ik ben niet religieus, inspiratie is voor mij niet iets ‘van hogerhand’. Hoewel ik hoop, als er iets als een God bestaat, dat ze dan de schoonheid van het observeren waardeert. En de glorieuze liefdesscènes in Naar het eiland, ook een soort ‘worshippen’ immers 😉
Maar het voelt ook niet alsof ik er zelf actief iets in doe, in het ontstaan van de kralen. Het kijken, luisteren, observeren doe ik wel, maar dat is zoiets als ademen. De kralen komen dan vanzelf, als ik me ervoor open stel.
Een vriendin noemt het ‘de wijsheid van het veld’. Dat komt nog het dichtst in de buurt. Mooi gezegd.